Een huisje op de piste, dag 2
Uitzicht op het huisje (tot een uur of 18.00)
Het was jammer dat ik zo afschuwelijk had gedroomd, maar deze dag beloofde veel goeds. Vandaag zouden we per lift naar ons pistehuis kunnen en eindelijk doen waarvoor we kwamen: skiën! Of in huisvriend Marcs geval: snowboarden. En in mijn geval eigenlijk: bigfooten.
De enkele stoeltjeslift zag er minder stabiel uit dan je zou wensen, als je een wens mocht doen en een lift wenste, maar ik was niet van plan dit gegeven paard in de bek te kijken. En dus wierp het skiliftmannetje onze koffers met een grote boog in de stoeltjes, die onvergrendeld en met horten en stoten naar boven boemelden. Daarna ervaarden we het nadeel van de enkele stoeltjeslift: er zit niemand naast je om je doodsangsten mee te delen.
Het goede nieuws was dan weer dat bovenop de berg inderdaad een gebouw stond. Qua gevoel sloot het perfect aan bij de stoeltjeslift: alsof geen sterveling er meer geweest was sinds de Oostbloktijd. Toch kwam er een geur van verbrand plastic uit de schoorsteen. We deden of we het niet roken en stapten eindelijk ons pistehuisje in. Het zag er prima uit, zou Jack Torrance uit The Shining vinden, maar aan hem probeerde ik juist niet te denken. Snel richtte ik het badkamerplanchet in en toen moesten we alweer terug naar beneden om boodschappen te doen. Eerst in de stoeltjeslift de piste af, daarna in de auto naar het dal.
Omdat we iedere dag vanaf vier uur aan ons huis gekluisterd zouden zijn, sloegen we flink in. Die boodschappen moesten alleen wel tas voor tas naar boven worden getakeld. Godzijdank bleef onze Duffel XL vol Cabernet Sauvignons binnenboord, we zouden het onszelf nooit vergeven als die op de kruin van een gevorderde skiër zou belanden.
Generale repetitie (voor de dood) Eenmaal terug in ons huisje was er eigenlijk al geen tijd meer om te skiën. Dat zou morgen dan wel komen. Wat we wél konden doen, opperde iemand, was testen of we de berg lopend af konden komen. Want op de terugweg zouden we hetzelfde probleem krijgen als op de heenweg: de lift ging (nog) nog niet. Een goed idee zo'n generale repetitie, juichte de rest, dus we trokken onze skipakken aan en stapten de piste op, in het daglicht. Dat waren sowieso al twee voordelen ten opzichte van gisteravond en bovendien zouden we van boven naar beneden gaan. Hoe moeilijk kon het zijn?
Na een paar meter zagen we een bord met een rood vlaggetje. De rode piste bleek niet veel minder steil en glad dan op de heenweg. Ik viel geloof ik als eerste, maar algauw volgde de tweede. Terug naar boven lopen kon nu officieel niet meer (zie Een huisje op de piste, dag 1) en dus borrelde een nieuw idee op: zittend naar beneden glijden! In een moment van zelfoverschatting volgde ik huisvriend Marc, die verrassend soepel ging voor zijn leeftijd (50+). In het moment van controledrang dat hier op volgde, spreidde ik mijn beide armen wijd en graaide naar alles wat los en vast zat om af te remmen. Zo gleed ik een paar meter naar beneden in T-vorm, toen er iets voorbij flitste. Het was mijn vriendin! Die had alles lekker losgelaten, in de overtuiging dat ze in ontspannen toestand minder kans op blessures had. Dat kon wel wezen, maar voorlopig donderde ze loodrecht naar beneden, steeds harder en harder. Haar hoofd en ledematen deinsden op en neer als die van een stuiterende lappenpop.
Oh nee oh nee oh nee Mijn hart bonsde in mijn keel en ik wist nu echt niet meer waar ik het zoeken moest. Hoe reageer je als je de dood van je lief recht in de ogen kijkt, terwijl je je eigen armen elk moment kunt verliezen aan een taaie twijg? In mijn geval, zo bleek, door ‘oh nee oh nee oh nee’ te brullen. Daarna barstte ik in huilen uit. Het was zo’n typische noodsituatie waarin je toch altijd net anders reageert dan je van tevoren zou denken (of hopen). Net als die keer dat ik op een pont naar Amsterdam-Noord stond die hard tegen de wal botste. Van schrik maakte ik toen een grote sprong in de lucht. Zoiets verwacht je toch niet?
Enfin, mijn vriendin was inmiddels een halve slag gedraaid en gleed nu head first in de richting van het restaurant waar we gisteren gegeten hadden. Voor mij zat er niets anders meer op dan haar achternagaan. Zo goed en zo kwaad als het ging veranderde ik mijn verstijfde armen van richting en draaide mijn lichaam van een T in de hoofdletter I om meer vaart te maken. Op dat moment kwam mijn vriendin tot stilstand tegen een homp sneeuw. Heel even ging de wereld in slow-motion. Ik hield mijn adem in en veegde een traan weg. Met mijn laatste kracht graaide ik naar een takje om af te remmen. Naar beneden kijken durfde ik niet meer, uit angst voor de aanblik van mijn vriendin met een dwarslaesie en een schedelbasisfractuur.
Toen ik toch keek, zag ik haar verstrooid opkrabbelen. Ze draaide haar lichaam recht en keek omhoog. Toen stak ze een duim in de lucht. ‘Dit kan best, toch?’, zei ze.
Dit is deel 2 van een tweeluik. Hier zie je hoe dag 1 verliep.