top of page

Een huisje op de piste, dag 1


Uitzicht op het huisje (vanaf een uur of 20)

Uitzicht op het huisje (na 19.00 uur)

‘Is dát dertig minuten lopen?’ Huisvriend Marc draaide zich om met een blik vol ongeloof. We knepen met onze ogen, alsof dat ons ruimtelijke inzicht zou aanzwengelen. Daar, bovenop de Sloveense berg voor onze neus, lag ons huisje. Maar dat kon toch geen dertig minuten lopen zijn? Eerder een dag of dertig, bij benadering. We belden de eigenaar.

Kort daarvoor waren we een slagboom tegengekomen, waarvoor we onze huurauto hadden geparkeerd. ‘Vanaf het moment dat je niet verder kunt met de auto is het nog een half uur lopen’, had de eigenaar ons laten weten. De skilift naar boven hadden we gemist, die ging maar tot vier uur. En dus sjorden we nu onze rolkoffers van kuil met blubber naar kuil met blubber. Het begon te schemeren.

‘Oh okay, so we have to go on by car’, mompelde mijn vriendin en hing op. Toch terug naar de auto dus. De slagboom werd op afstand geopend en een half uur later stonden we duizelig onderaan een piste, want huisvriend Marc had zijn rijstijl afgekeken van de draaikolk. Het was een uur of zes en we hadden honger. Onderweg hadden we heus de tegenwoordigheid van geest gehad om een winkel aan te doen, maar die was gesloten. Net als alle andere winkels in de wijde omtrek trouwens, want het was zondag en onze geest was ook weer niet zo tegenwoordig dat-ie zich kon verplaatsen naar situaties buiten een hoofdstad, zoals die in een katholiek berggebied.

Alinea vol hoogtepunten Ik had net voor mezelf besloten dat ik -mocht dit hele gedoe onverhoopt uitmonden in kannibalisme- toch eerst aan huisvriend Marc zou beginnen en pas daarna aan mijn vriendin, toen we een gebouwtje zagen. De hoogtepunten volgden elkaar nu in rap tempo op, want het bleek niet alleen een restaurant te zijn, maar het was ook nog eens open! Binnen vijf minuten hadden we een pul bier voor onze neus en een kwartier later een dampende bonenschotel. In twee van mijn drie vakantiebasisbehoeftes was alvast voorzien. Nu alleen dat planchet nog, om mijn toiletspullen in alfabetische volgorde op te rangschikken. Maar ook dat was binnen handbereik: nog maar een half uur lopen! Joviaal namen we afscheid van de serveerster, met drie extra flesjes bier in onze tas voor de eerste avond.

Tijd om te morren Toen we buiten kwamen was het ineens donker. Dat wil zeggen: zo pikkedonker dat ons huisje in geen velden of wegen meer te bekennen was. Maar mijn vriendin bezwoer ons dat ze de juiste richting wist en wees precies naar die ene berg, waar geen enkel lichtje brandde. Ik pakte een rolkoffer en begon in de richting van haar wijsvinger te lopen: recht omhoog. Er was geen tijd voor getreuzel, ik dacht aan mijn planchet en wilde dat koste wat kost bereiken vóór mijn reisgezelschap. Bovendien bliefde ik wel een biertje.

Twintig minuten later duwde ik hijgend de rolkoffer in de sneeuw. Het was veel en veel zwaarder dan gedacht. En ook steiler. En nu we het er toch over hebben: ook veel donkerder en gladder. Het werd tijd om te morren. Gingen we de goede kant wel op? Hoe wisten we dat eigenlijk? En was het echt wel de bedoeling om een ijzige piste te beklimmen? Mijn vriendin belde de eigenaar weer en die verzekerde ons ervan dat we er zouden komen, als we de lift zouden volgen. En dus ploeterden we voorwaarts.

Een uur en wat valpartijen later waren onze ogen iets beter aan de duisternis gewend en zagen we nóg een skilift, die precies de andere kant op ging: naar een berg met wat lichtjes. Daar stonden in ieder geval gebouwen, wat mij een goed teken leek. We keken nog eens omhoog naar het zwart. En toen opzij, naar de berg met de lichtjes. En toen omlaag. We waren nog niet eens op een kwart van onze berg, dachten we. Op dat moment maakten we, zou later blijken, de enige wijze beslissing van de vakantie: we keerden om naar het restaurant.

Dicht én vol Twintig minuten later stonden we rillend voor een dichte deur. De serveerster was aan het vegen en gebaarde dat ze dicht was. Daarop gebaarden wij dan weer dat we een bed zochten, waarop zij uitbeeldde dat ze niet alleen dicht, maar ook vol was. Nu zonk de moed me echt in de schoenen. Ik begon voor me te zien hoe een wandelaar ons de volgende dag in onze auto zou vinden, paars en bevroren, en dat waarschijnlijk nét op het moment dat ik mijn tanden in huisvriend Marc zette. Postuum zou ik alsnog op heterdaad betrapt worden en de geschiedenisboeken ingaan als dat monster met die moeilijke naam, dat doodleuk haar eigen vrienden opvrat als het zo uitkwam.

Ineens zwaaide de deur open. De serveerster gebaarde ons dat we binnen mochten komen. Ze had tóch een kamer voor ons. Dolgelukkig nestelden we ons even later met onze biertjes in een kamer. Toen zette huisvriend Marc een film op, waarin een vrouw gewurgd werd en een man verminkt.

Dit is een tweeluik. Hier kun je lezen hoe dag 2 verliep.

Meer
bottom of page